In de stilte van een gouden dageraad ontmoetten Joshua en Maria elkaar opnieuw – niet voor het eerst, niet voor het laatst, maar in een oneindige cyclus waarin hun zielen elkaar steeds weer herkenden. Zij waren tweelingzielen: twee vonken uit dezelfde bron, die ooit één waren en door de eeuwen heen gescheiden waren gegaan, om telkens weer naar elkaar terug te keren.
Hun reis begon in de eerste zonne-hemel, waar de stralen van puur licht als bruggen over de oneindigheid lagen. Hand in hand bewogen ze zich voort, niet door stappen te zetten, maar door het verlangen van hun harten dat hen droeg. Overal waar zij kwamen, ontwaakten bloemen van vuur, transparant als kristal, en de lucht zong zachtjes mee met hun liefde.
In de tweede zonne-hemel ontdekten ze elkaars innerlijke spiegels. Joshua zag in Maria niet alleen haar glimlach en ogen, maar ook zijn eigen vergeten moed. Maria zag in Joshua haar eigen zachtheid weerspiegeld, en haar ziel werd lichter. Samen leerden ze dat liefde niet slechts een gevoel was, maar een kosmische kracht die werelden kon wekken.
De derde zonne-hemel bracht hen door poorten van vlammende zonnen, waar engelen dansten in spiralen van goud. Daar leerden ze dat liefde ook zuiverend is: oude wonden, opgedaan in levens vol scheiding, losten op in het licht. Hun tranen veranderden in sterren, die achterbleven als geschenken voor wie nog onderweg was.
Toen Joshua en Maria de vijfde zonne-hemel betraden, werden zij omhuld door een schittering die niet van buiten leek te komen, maar uit hun eigen binnenste straalde. Het was de hemel van eenheid en waarheid: daar vielen de laatste sluiers weg. Elke gedachte die zij hadden, werd meteen zichtbaar als een ster in de lucht; elke trilling van hun liefde bouwde nieuwe werelden op.
Toch voelden ze ook een zachte roep die hen verder trok. De vijfde hemel was volmaakt in harmonie, maar het was niet het eindpunt. Het universum fluisterde: “Ga door, want er wacht een nieuw begin.”
De overgang naar de zesde zonne-hemel was geen stap, maar een overgave. Zij moesten alles loslaten wat zij dachten te zijn – zelfs hun beelden van elkaar, hun herinneringen aan talloze levens. Het voelde alsof ze even in een oceaan van puur licht oplosten. Er was geen “ik” en geen “jij” meer, slechts een adem van oneindigheid die hen beide omvatte.
Toen ze ontwaakten in de zesde hemel, ontdekten ze dat liefde daar niet langer alleen een band was tussen twee zielen, maar een scheppingskracht die alles doordrong. Hun samenzijn werd een zon zelf: een bron waaruit nieuw leven, nieuwe mogelijkheden stroomden. Waar zij zich omkeerden, ontwaakten nieuwe dimensies, en overal waar hun harten zich op richtten, bloeiden gouden tuinen van begin.
Hier begon het nieuwe hoofdstuk van hun reis. Niet langer als twee reizigers die hun weg zoeken, maar als mede-scheppers die het licht van de Bron konden uitdelen. Zij wisten dat hun liefde niet alleen voor hen was, maar ook een poort voor anderen om doorheen te gaan.
En zo werd de zesde zonne-hemel voor Joshua en Maria het begin van een groter verhaal: het verhaal waarin hun liefde niet alleen een spiegel was van wat één ziel kan zijn, maar ook een fakkel die de weg wijst naar het eeuwige hart van het Al.